Tussen 1974 en 1981 schreef Louis Ferron vijf historische romans waarin de geschiedenis van (nazi-)Duitsland centraal staat. Ik noem ze de ‚Duitslandromans‘. Ze tonen hoe de auteur zich tussen globaal zijn dertigste en veertigste jaar heeft verdiept in de opkomst en ondergang van het zogenaamde Derde Rijk. De jaren 1933 en 1945 markeren voor Ferron de periode waarin de nationaalsocialisten willens en wetens het morele fundament onder de samenleving hebben weggeslagen. In een van zijn romans lees je zelfs dat zij ernaar gestreefd zouden hebben ‚een koevoet onder de loop der geschiedenis te zetten‘ – als wilden ze het door de eeuwen heen overgeleverde normen- en waardenpatroon eens en voor altijd buiten werking stellen. Tot de Duitslandromans behoren in de eerste plaats de drie delen van de zogenaamde Teutoonse Trilogie: Gekkenschemer (1974), Het stierenoffer (1975) en De keisnijder van Fichtenwald (1976).
Van deze romans speelt alleen de laatste tijdens de jaren van het Dritte Reich. De eerste twee behandelen de voorgeschiedenis en de beginfase van het Duitse fascisme. Gekkenschemer neemt de lezer mee naar de jaren rond 1880. Een belangrijke rol is in deze roman weggelegd voor een koning die herinnert aan Ludwig ii van Beieren, de bouwheer van het sprookjesslot Neuschwanstein. Met het tweede deel van de cyclus gaat het ook chronologisch gezien verder. De gebeurtenissen beginnen kort vóór de afdanking van keizer Wilhelm ii op 28 november 1918 en eindigen met de Bürgerbräu-Putsch op 8 en 9 november 1923. Ferron toont in Het stierenoffer een chaotisch Duitsland. Het blijkt moeilijk na de Eerste Wereldoorlog de draad weer op te pakken en niemand weet hoe te reageren op de ontevredenheid die zich vooral ook ter rechterzijde van het politieke spectrum aftekent. In het laatste deel beland je ergens in het vroege voorjaar van 1942. De nazitroepen marcheren door heel Europa, maar het moment waarop ze bij Stalingrad tot staan gebracht worden, is nabij. De keisnijder van Fichtenwald speelt zich af in een concentratiekamp. Als lezer laat je dit beklemmende, schulddragende oord pas achter je, wanneer de geallieerden er in de lente van 1945 de macht hebben overgenomen.
Tot de Duitslandromans reken ik naast de titels van de Teutoonse Trilogie ook De gallische ziekte uit 1979 en het in 1981 gepubliceerde Plicht! De machtsovername door de nationaalsocialisten vormt het schakelpunt in de eerste van de beide romans. De handeling neemt een aanvang in de vroege jaren dertig en eindigt kort voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, op een tijdstip dat de Gleichschaltung, de nazificatie van de Duitse samenleving, afgesloten is. Het naziregime heeft een groot deel van de bevolking met economische programma’s achter zich gekregen, maar er is weinig verbeeldingskracht voor nodig om te zien dat er vreselijke dingen te gebeuren staan. In Plicht! keert Ferron terug naar de tijd van Het stierenoffer: de jaren direct na de Eerste Wereldoorlog, toen velen het behoudende wereldbeeld van keizerlijk Duitsland verwierpen ten gunste van radicalere denksystemen. De roman laat zich lezen als een filosofisch commentaar op een begrip dat in de nationaalsocialistische ideologie een centrale plaats innam, maar ontaardde in een blinde gehoorzaamheid. Aan je plichten voldoen – in de tijd van het Duitse fascisme culmineerde dat in de woorden Befehl ist Befehl.
Ferron concentreert zich op locaties die in de geschiedenis van het nationaalsocialisme een bijzondere plaats innemen. Wie de vaak subtiele verwijzingen weet te duiden, ontdekt dat de romans van de Teutoonse Trilogie zich alle in en om München afspelen. In Het stierenoffer wordt regelmatig het landschap van de Voor-Alpen (‚de verre, staalblauw oplichtende bergtoppen‘) opgeroepen en in De keisnijder van Fichtenwald is bij herhaling sprake van ‚de oude stad M.‘ Voor de Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei heeft München een bijzondere betekenis, omdat de wortels van de partij daar en nergens anders gelegen hebben. In 1935 verwierf de stad met het oog op de woelige beginjaren van de NSDAP dan ook officieel de erenaam Hauptstadt der Bewegung. In de Beierse stad bevond zich bovendien het Bruine Huis, dat van 1930 tot 1945 functioneerde als Parteizentrale, als het landelijke hoofdkantoor van de nazipartij.
Veelzeggend zijn eveneens de sociale milieus waarnaar de belangstelling van Ferron uitgaat. Het betreft kringen die traditioneel met het Duitse fascisme in verband gebracht worden. Zo vertegenwoordigen de protagonisten van Het stierenoffer en het als Pruisische pendant te beschouwen Plicht! de verarmde landadel en het milieu van voormalige frontsoldaten uit de Eerste Wereldoorlog. En in De gallische ziekte zoomt Ferron in op de zogenaamde Burschenschaften, studentenverbanden die zich niet alleen door hun rechts-conservatieve opvattingen van andere universitaire gezelligheidsverenigingen onderscheidden, maar evenzo door de ‚Mensur‘, het streng gereglementeerde duel met de degen of het floret.
Wanneer je even voorbijgaat aan Gekkenschemer, dat het historische fundament van het Duitse fascisme belicht , kan gesteld worden dat het perspectief in de Duitslandromans bij ofwel nationaalsocialistische daders ligt, ofwel bij mensen die het naziregime in meer of mindere mate passief ondersteund hebben. De slachtoffers blijven anoniem. Zelfs al is hun naam in exceptionele gevallen bekend, dan nog kom je zo goed als niets over hun ideeën en gevoelens te weten. Hoe ervaren ze het onrecht dat hun wordt aangedaan? Welke psychische gevolgen heeft het geweld waaraan ze worden blootgesteld? Deze en vergelijkbare vragen blijven onbeantwoord. Dat komt omdat Ferron alleen bij hoge uitzondering een nazislachtoffer tot focalisator maakt, tot de persoon door wiens ogen je de gebeurtenissen ziet en naar wiens gemoedsgesteldheid de aandacht primair uitgaat.
Daarnaast valt op dat er nergens in de Duitslandromans van actief verzet sprake is, afgezien van één enkele keer. In De gallische ziekte is een bijrol weggelegd voor een student die zich heeft aangesloten bij de KPD, de Kommunistische Partei Deutschlands. Hij leidt een knokploeg en keert zich gewapenderhand tegen aanhangers van de NSDAP. Voordat deze laatste partij aan de macht komt, trekt hij in de op straat uitgevochten conflicten een enkele keer aan het langste eind. Maar meteen in de begintijd van het Derde Rijk wordt dit jonge KPD-lid met de dood voor zijn politieke activisme bestraft. In het literaire universum van Ferron is hij niet meer dan een kanttekening en zijn levensverhaal is een uitzondering die de regel bevestigt: in de Duitslandromans valt het volle licht op nationaalsocialistische daders en hun handlangers.
Mijn belangstelling voor het werk van Ferron heeft veel te maken met de centrale rol die Duitsland en het Duitse verleden erin spelen. Vanaf de dag dat ik als Nederlander in Berlijn woon, toen ik een stad leerde kennen waar kort daarvoor de Muur nog had gestaan, ben ik gegrepen door wat er in mijn tweede vaderland allemaal voorgevallen is. Doordat ik er woonde en werkte, begon ik te voelen hoe gebeurtenissen uit het verleden die ons leven nog altijd beïnvloeden, tastbaar werden. Mijn interesse voor het land dat niet alleen Dichter en Denker voortbracht, maar ook misdadige politici wier namen nog vaak genoeg zullen vallen, groeide toen ik vader werd van twee half-Duitse dochters. Ze zijn geboren in 2002 en 2004 en maakten dat ik mij niet meer alleen met Nederland, maar ook steeds meer met hun geboorteland verbonden voelde. Mijn dochters weten wie Ferron was en nemen zijn naam regelmatig in de mond. Ik moet dan altijd denken aan uitspraken van de schrijver, die het zo graag gezien zou hebben dat Duitsland, het land waarmee hij zich identificeerde, zijn werk en hemzelf had leren kennen. Zonder Duitsland en zonder mijn dochters had ik waarschijnlijk een andere Ferron ontdekt en waren zijn romans nooit dat geworden wat ze nu voor mij zijn.
Tableau de la troupe
De hoofdrolspelers van dit boek zijn de protagonisten van de vijf Duitslandromans. De meeste aandacht gaat uit naar de helden in De keisnijder van Fichtenwald en De gallische ziekte, omdat deze romans de lezer tot in het hart van Hitlers zogenaamde heilstaat voeren. Ferrons dader- en handlangerfiguren onderscheiden zich van elkaar door de mate waarin ze zich met het nazisysteem inlaten. Ongetwijfeld spant een zekere Friedolien de kroon. In De keisnijder van Fichtenwald wordt zijn volledige naam, Friedolien Mahler, slechts één keer genoemd. Hij heeft als SS-Sturmmann voor de Schutzstaffel gekozen, de militaire arm van de NSDAP. Friedolien is bewaker in het concentratiekamp Fichtenwald. Lange tijd werkt hij in opdracht van de directeur-geneesheer, dokter Jankowsky, die de gevangenen voor allerlei experimenten misbruikt. Aanvankelijk slaagt Friedolien erin de ogen te sluiten voor de verschrikkingen van het kampleven. Maar mettertijd beginnen zijn versluieringsstrategieën en afweermechanismen te haperen, zodat ook hij de harde werkelijkheid niet langer kan ontkennen. De ss-man toont zich geschokt over alles wat hij dan om zich waarneemt. Soms krijg je de indruk dat hij zich inderdaad niet realiseert van wat voor systeem hij deel uitmaakt. Maar wanneer hij aan het einde van de roman een joodse familie verraadt, is het moeilijk hem anders dan als een actieve Täter te zien.
Karlheinz Florian – die in Het stierenoffer altijd Florian genoemd wordt, als ging het om zijn voornaam – doet in weinig voor Friedolien onder. Vroeg in de jaren twintig sluit hij zich aan bij de SA, de Sturmabteilung van de NSDAP. Dit was een paramilitaire organisatie die binnen de nazipartij lange tijd met de ss om de macht gestreden heeft. Florian wordt in zijn handelen door een irrationele, allesbeheersende bloeddorst gedreven. Hij maakt zich aan een onmiskenbaar antisemitisch gekleurde moord schuldig, wanneer hij de schoonzoon van zijn werkgever om het leven brengt. De manier waarop hij het lichaam van zijn joodse slachtoffer na diens dood schendt, wijst op een schokkende, bijna onverdraaglijke wijze vooruit naar de Holocaust. Concreet gaat het om het Zahngold, de gouden kronen die met grof geweld werden verzameld, steeds nadat weer een groep mensen in de gaskamers om het leven was gekomen. In Het stierenoffer verliest Florian zijn zelfbeheersing wanneer hij ziet dat de mond van de man, die zo-even nog levend voor hem stond, opengevallen is:
De matglanzende gouden tanden brachten me buiten zinnen. Ze benadrukten nog eens de spottende grijns die op zijn gezicht te lezen stond. Verwensingen uitend en hem tot in eeuwigheid vervloekend, boog ik me over hem heen en begon aan de gouden tanden en kiezen te rukken. Ik moet ze hebben, zoemde het door mijn kop, die vuile grijns moet van dat smoel. Ik greep een tak van het rustbed en beukte ermee op zijn gebit. De tanden kraakten en verbrokkelden in zijn mondholte.
Ook de sieraden die zijn slachtoffer op het lijf draagt, worden hem afgenomen door Florian, wiens haat door het antisemitische cliché van de ‚rijke jood‘ gevoed wordt. Opnieuw is de allusie op de gangbare praktijk in de grote vernietigingskampen bijna meer dan ik kan uithouden: ‚Toen viel mijn blik op de ringen aan zijn vingers. De smeerlap. Louter om mij te tarten, had hij zijn volledige bezit aan gouden ringen aan zijn vingers gestoken. Wel twee, drie ringen per vinger. Ringen met briljanten, met diamanten, met robijnen en amethisten. Een stuitend vertoon van rijkdom en wansmaak. Hijgend, en met een waas voor ogen, greep ik naar mijn achterzak en pakte een knipmes.‘
De geweldsorgie waaraan Florian zich uitlevert, is typerend voor het werk van Ferron. Moord en doodslag, de gruwelijkste vormen van agressie, verkrachtingen en de stuitendste verminkingen: dat alles is in de Duitslandromans aan de orde van de dag. Ik had bij het lezen vaak een gevoel alsof ik naar een bloederige horrorfilm zat te kijken. Wíl ik dat alles zien? – vraag ik me voor de televisie af. En dan zap ik al gauw weg. Het is dezelfde vraag die ik me stel wanneer ik Ferron lees, om dan toch verder te lezen. Het geweld heeft in zijn boeken een dimensie die in horrorfilms afwezig is. Ik neem aan dat de gemiddelde slasher-film op voyeurisme drijft. Vermoedelijk is het vele bloed voor de kijkers alleen te verdragen, omdat ze zich realiseren dat het ‚maar‘ een film is, niet echt.
De romans van Ferron zijn ook fictie. Achter deze fictie gaat echter een werkelijkheid schuil die maar al te bekend is. Daardoor staat het geweld in de romanwerkelijkheid ook, en misschien wel vooral voor het geweld van de historische realiteit, voor de grenzeloze bruutheid van de nazi’s. Dit besef maakt het lezen van Ferrons historische proza tot een allesbehalve vrijblijvend tijdverdrijf. Door de fictie schemert telkens de werkelijkheid van het Derde Rijk. Je wordt uitgedaagd positie te kiezen, een oordeel te vellen over het handelen van Ferrons protagonisten tegen de achtergrond van alles wat je over de Hitler-dictatuur weet. Allen doen zij merkbaar moeite om begrip voor hun overtuigingen en handelwijzen te kweken. Graag ook doen ze zich als wereldvreemde naievelingen voor, als lieden van wie geen bedreiging uitgaat en die juist zélf door hun medemensen belaagd worden. Maar klopt dat wel? En waar komt dan toch de steeds weer opvlammende vernietigingsdrift van de Friedoliens en de Florians vandaan?
Ook bij de overige protagonisten is het dader- en handlangerperspectief bepalend. Vergeleken met de hoofdfiguren van De keisnijder van Fichtenwald en Het stierenoffer heeft het handelen van Nathanael Prohaska uit De gallische ziekte evenwel een minder fatale uitwerking. Hij is een in zichzelf gekeerde rechtenstudent die zijn hart aan de poëzie verpand heeft. Na jaren van tegenslag en artistieke vertwijfeling vindt hij het lang gezochte succes. Van doorslaggevende betekenis is daarbij de steun van enkele vooraanstaande leden uit de nationaalsocialistische beweging. Nathanael ontwikkelt zich tot een van de belangrijkste partijdichters en de geldadel van nazi-Duitsland ontfermt zich over de jonge kunstenaar, wiens werk de snaar van de tijd kennelijk zo trefzeker raakt. Hij laat zich protegeren en geniet met volle teugen van het luxebestaan dat hem in de schoot is geworpen. Hoewel Nathanael geen partijlid is, rijst door allerlei dubbelzinnige uitspraken regelmatig de vraag of de gedachtewereld van de nsdap hem niet toch méér eigen is dan hij doet voorkomen.
De protagonist die de meeste afstand tot de nationaalsocialistische beweging bewaart, is de knecht Tantel uit Plicht! Tijdens de Eerste Wereldoorlog is hij onder de infanterieofficier Robert ten strijde getrokken. Na de ondertekening van de Vrede van Versailles blijft Tantel hem trouw en aanvaardt een betrekking op diens landgoed. Tantels levensloop is vergelijkbaar met die van de hoofdpersoon in Het stierenoffer. Ook Florian kiest er in vredestijd voor de officier te dienen onder wiens bevel hij in de oorlogsjaren reeds gestaan had. Tantel en Florian belanden beiden in een feodale wereld waar ieders doen en laten door de zorg voor uitgestrekte landerijen beheerst wordt. Machtsverhoudingen zijn er duidelijk gedefinieerd en het leven volgt het ijzeren ritme van de seizoenen. Zowel in Plicht! als in Het stierenoffer blijkt hoe zwaar het de militairen uit de Eerste Wereldoorlog gevallen is om hun plaats in de burgermaatschappij weer te vinden. Dat manifesteert zich bij Tantel weliswaar niet in de destructiviteit van Florian, maar hij heeft veel uit te staan met zijn eigenzinnige meester Robert, die zich ook nu de wapens zwijgen op militaire bevelsstructuren blijft beroepen.
De hoofdpersoon van Ferrons debuutroman Gekkenschemer, ten slotte, is de zonderlinge Ferdinand, die zijn geld verdient als rondtrekkende kleinkunstenaar. Hij heeft een bijzonder talent voor het imiteren van vogelgeluiden en betitelt zichzelf graag als hofzanger. Of hij zijn kunst daadwerkelijk in dienst van de koning beoefent, is iets waaraan je in de loop van de roman gaat twijfelen. Het zou goed kunnen dat Ferdinand fantasie en werkelijkheid niet uit elkaar houdt. In ieder geval is de protagonist van Gekkenschemer een typische daderfiguur, hoewel zijn handelen nog niet in het specifieke teken van het Duitse fascisme bezien kan worden. Hij leeft veertig jaar vóór de oprichting van de NSDAP, die op 24 februari 1920 in het Münchener Hofbräuhaus haar geboorte-uur beleefde. Maar Ferdinand is iemand die er net als de latere helden van Ferron niet voor terugschrikt zijn toevlucht tot geweld te nemen. Dat ondervindt bijvoorbeeld Diotima, een jonge vrouw die de liefde van de reizende muzikant afwijst en dat met de dood moet bekopen.
Ferrons dader- en handlangerfiguren, in de volgorde van de romans waaruit ze stammen gaat het dus om de hofzanger Ferdinand, de voormalig frontsoldaat Florian, de SS-man Friedolien, de rechtenstudent Nathanael en de knecht Tantel, zijn personen geworden van wie ik soms meer denk te weten dan van mijn eigen vrienden. Het is voor mij alsof ze ook buiten de fictionele context van de Duitslandromans bestaansrecht gekregen hebben. In gedachten heb ik Nathanael vaak voor me gezien in de Berlijnse wijk Dahlem, waar de gegoede burgerij zich tijdens de eerste decennia van de twintigste eeuw terugtrok. Ik heb er lang een werkkamer gehad in een majestueuze villa die uit de jaren rond de Eerste Wereldoorlog stamt en ongetwijfeld in opdracht van een handels- of fabrikantenfamilie gebouwd werd. Om bij het brede, representatieve ingangsportaal te komen moest ik een trap met vijftien treden bestijgen. Ter decoratie hadden de eigenaren aan weerszijden van de voordeur runentekens in de natuursteen laten aanbrengen, als een onbedoelde vingerwijzing naar tijden die nog komen moesten.
Een villa als die waarin ik werkte, beschrijft Ferron in De gallische ziekte. Die villa ligt eveneens in het welgestelde Dahlem en wordt bewoond door een excentrieke arts. Kort na de zogenaamde Machtergreifung nodigt deze arts Nathanael, die op het punt staat zijn studie op te geven, bij hem thuis uit. Nathanael is een weinig zelfbewuste jongeman die aan allerlei complexen lijdt. Zo durft hij geen gebruik te maken van openbare toiletten. Wanneer hij na een lange treinreis voor de villa van de genoemde arts staat, is de druk op zijn blaas dan ook niet meer uit te houden. Direct nadat de voordeur is opengegaan, snelt Nathanael zijn gastheer voorbij en sluit zich in de wc op. Zijn opluchting is groot wanneer hij de arts even later opnieuw onder ogen komt. Deze wil hem niet begroeten en stuurt Nathanael terug naar het toilet om zijn handen te wassen. Omdat hij door de deur hoort dat zijn gast geen zeep gebruikt, laat hij hem zelfs nóg eens teruggaan. De vernederende gang van Nathanael, die zich op het moment van de kennismaking tot drie keer toe op het toilet moet terugtrekken, kwam mij regelmatig voor de geest wanneer ik in de villa met mijn werkkamer zelf de wc bezocht. Ik liep door de wereld die Ferron in zijn roman oproept en meende het zeepschuim van Nathanaels derde toiletbezoek in de kleine Jugendstil-wasbak te zien kleven. Wanneer ik me inspande, zag ik zelfs de rechtenstudent, een iel gebouwde, wat schichtig bewegende man, iemand die qua uiterlijk wel iets weg had van zijn geestelijk vader, van Louis Ferron dus.
Een reusachtig areaal
Vanaf 2003, het jaar van mijn kennismaking met de Duitslandromans, heb ik samen met Ferron de donkerste bladzijden uit het Duitse verleden opgeslagen. Mijn leesexercities begonnen zeventig jaar na de machtsovername van Adolf Hitler in 1933 en vinden met de publicatie van dit boek ook weer precies zeventig jaar na de geallieerde overwinning op nazi-Duitsland een einde. De twaalf lange jaren van het Derde Rijk waren in 1945 voorbij. Toen begon er in Duitsland net als in veel andere Europese landen een moeizaam proces van wederopbouw. Er verging de nodige tijd voordat mensen de moed vonden om zich kritisch bezig te houden met het eigen verleden en de misdaden die onder Duitse naam begaan waren. Dit confronterende proces van zelfbevraging vond een hoogtepunt in de oprichting van het Holocaustmonument in het hart van Berlijn. Op een reusachtig areaal is naar een ontwerp van Peter Eisenman letterlijk een zee uit beton ontstaan. Meer dan vijfentwintighonderd, in hoogte variërende en zwart geschilderde stèles verenigen zich er tot golven. Je kunt tussen deze stèles door lopen. Het bezorgt je een gevoel van isolement en je raakt gedesoriënteerd in een wirwar van paden. Gesteld dat architectuur zou kunnen uitdrukken wat de joodse bevolking onder het hakenkruis gevoeld heeft, dan vertegenwoordigt deze betonzee, waarin de bezoeker zich een drenkeling waant, een intrigerende poging.
Met het instrumentarium van de literatuur is ook Ferron naar de werkelijkheid van nazi-Duitsland op zoek gegaan. In de hoofdstukken die volgen, treedt een auteur voor het voetlicht die ambitieuze boeken geschreven heeft. Ze roepen een verontrustende wereld op, een wereld die je als lezer weinig zekerheden laat. De Duitslandromans behoren tot het belangrijkste wat er in de Nederlandse literatuur over de Hitler-dictatuur verschenen is. Ferron gaat de grote vragen niet uit de weg. Waarom is het juist in Duitsland zo ver gekomen? Hoe valt het daderschap van de Nazi-Täter te verklaren? En kun je van de gruwelpraktijken in het Dritte Reich, kun je van de Holocaust literatuur maken? Ik wil een nieuw beeld van het schrijverschap van Ferron presenteren en laten zien dat hij een oorspronkelijk, een eigen verhaal te vertellen heeft. Het boek dat de lezer in handen houdt, legt daarmee verslag van mijn verkenningstochten door de Duitslandromans, van mijn fascinatie voor Ferrons literaire nalatenschap en ook, wanneer ik heel eerlijk ben, van mijn bewondering.